Competentieprofiel professionals die werken met mensen met NAH

Intro

Info over de inhoud en het ontstaan van dit competentieprofiel staat onderaan de pagina. Als er over competenties ABCD wordt gesproken, wordt verwezen naar de uitgebreidere download onderaan deze pagina.

Het begeleiden van mensen met NAH
De combinatie van de volgende aspecten maakt dat NAH aanvullende competenties vraagt van de begeleiders in de gehandicaptenzorg:


1. Verliesverwerking
Het aanvaarden dat bepaalde dingen niet meer kunnen is voor ieder mens een moeilijke opgave, maar voor mensen met hersenletsel extra ingewikkeld. Door de cognitieve en emotionele beperkingen wordt het verwerkingsproces complexer. Bovendien is het een opgave die nooit af is. Er zijn altijd situaties of gebeurtenissen waarbij de cliënt opnieuw wordt geconfronteerd met het verlies. Wanneer het niet lukt om de eigen beeldvorming aan te passen aan de nieuwe realiteit leidt dit tot continue teleurstellingen en het gevoel te falen.


Er zijn mensen met NAH voor wie deze opdracht extra moeilijk is, omdat zij geen of slechts een beperkt ziekte-inzicht hebben. Ook zijn er cliënten die als gevolg van het letsel niet goed in staat zijn om hun emoties, die samenhangen met het gevoel van verlies, op een adequate manier te uiten. Bijvoorbeeld: bij verdriet lachen in plaats van huilen. Dit kan aanleiding zijn tot een gevoel van isolement, van niet begrepen worden. Andere cliënten hebben wel een reëel zicht op de beperkingen waarmee ze na het ontstaan van het letsel geconfronteerd worden, en op de consequenties daarvan op hun verdere leven. Maar ook dat kan tot forse problemen leiden. Denk daarbij aan gevoelens van grote somberheid (tot aan depressiviteit), en een onvermogen om in de ontstane situatie nog enig perspectief te zien. Dit geldt overigens niet voor iedereen.

De begeleider van mensen met NAH moet de cliënt kunnen ondersteunen bij de acceptatie en verwerking van het verlies en bij het weer oppakken van het leven. Iemand weer in zijn kracht brengen. Dat veronderstelt dat de begeleider kennis moet hebben van de complicaties en problemen die daarbij kunnen optreden en daar mee om kan gaan.

De begeleider moet vaak niet alleen de getroffene leren om te gaan met het verlies, maar zich ook bezighouden met de partner en/of gezinsleden. Ook bij hen is sprake van rouwverwerking. Het accepteren dat de persoon met NAH ‘de oude niet meer is’, is extra moeilijk als ook de persoonlijkheid van de getroffene is veranderd. De nieuw ontstane situatie kan gemakkelijk leiden tot spanningen in de relaties. De begeleider moet daarom niet alleen in staat zijn de omgeving van de persoon met NAH te informeren en ondersteunen, maar moet ook kunnen omgaan met conflicten tussen de cliënt en zijn omgeving.


2. Disharmonisch profiel
Mensen met NAH kunnen op de verschillende ontwikkelingsgebieden op zeer uiteenlopende niveaus functioneren. De ene taak voeren zij op hoog niveau uit, terwijl andere, soms heel simpele taken te moeilijk voor hen zijn. Het komt bijvoorbeeld voor dat iemand met niet aangeboren hersenletsel op hoog niveau converseert en daarbij veel kennis tentoonspreidt, maar er niet aan denkt dat hij onder douche moet.
De begeleider moet in deze situaties de juiste toon zien te vinden, de cliënt aanspreken en bejegenen op een manier die aansluit bij
diens verwachtingen. Ook komt het voor dat de mensen met NAH bepaalde handelingen soms wel en op andere momenten niet kunnen uitvoeren. Dan kan het lijken alsof de begeleider ‘in de maling wordt genomen’, terwijl dit gedrag mogelijk te herleiden is tot het hersenletsel. De begeleider staat voor de opgave om te herkennen waar het gedrag van de persoon met NAH vandaan komt.
Daarvoor is kennis nodig van de verschillende problemen en stoornissen die
als gevolg van hersenletsel kunnen ontstaan.


3. (On)vermogen om regie over het eigen bestaan te voeren
In het algemeen ondersteunen instellingen voor gehandicaptenzorg mensen met NAH die niet in staat zijn om in de volle omvang de regie over het eigen bestaan te voeren. Van begeleiders kan dit een sturende houding vragen, waarbij het gevoel van eigenwaarde van de cliënt gewaarborgd moet blijven en rekening wordt gehouden met gevoeligheden. Wat betreft het voeren van de regie is de cliënt in de ene context tot veel meer in staat dan in de andere.
Begeleiders moeten hier oog voor hebben. Zij zullen steeds en aansluitend op diens
beperkingen en mogelijkheden meer en minder sturend moeten zijn. In sommige situaties moet de begeleider de regie van de cliënt kunnen durven overnemen.

4. Moeilijk verstaanbaar gedrag
Begeleiders in de gehandicaptenzorg hebben regelmatig te maken met mensen met NAH die moeilijk verstaanbaar gedrag vertonen, zoals agressie of ontremd gedrag. Dit kan voor de begeleider confronterend zijn omdat het indruist tegen haar eigen normen en waarden. Om goed met dergelijke situaties om te kunnen gaan, moet de begeleider:

  • Inzicht hebben in de beperkingen die aan dit gedrag ten grondslag liggen en van daaruit nagaan hoe het gedrag het beste kan worden voorkomen of beperkt.

  • Onderscheid kunnen maken tussen de persoon en zijn gedrag, en van daaruit de cliënt wél aanspreken op zijn gedrag, maar zonder daarbij de persoon te veroordelen.

  • In staat zijn om steeds opnieuw te beginnen met een cliënt; dat wil zeggen dat de begeleider in staat moet zijn om vervelende situaties voor zichzelf af te sluiten, en opnieuw open het contact met de cliënt te kunnen aangaan.

  • Kunnen reflecteren op de eigen normen en waarden en op het (effect van het) eigen handelen. Daarbij kan horen dat de begeleider weloverwogen concessies doet aan de eigen normen en waarden. Maar daar kan ook bij horen dat de begeleider in staat is de eigen grenzen helder kenbaar te maken en te bewaken, om op die manier duidelijke kaders aan te geven voor de cliënt die als gevolg van het letsel ‘grenzeloos’ is geworden.

1 Omgaan met (verschillende) normen en waarden van de cliënt, het cliëntsysteem, de organisatie en de eigen, professionele zienswijze, normen en waarden (vgl. kernopgave 1 uit het Beroepscompetentieprofiel ABC)
De begeleider van mensen met NAH moet vraaggericht werken maar ook rekening houden met beperkingen van de cliënt. Veel mensen met NAH hebben geen of een beperkt inzicht in de eigen beperkingen en mogelijkheden: de mogelijkheden worden overschat of juist onderschat.


Bovendien kunnen veel cliënten hun werkelijke behoeften niet goed uiten. Het is daarom van groot belang dat de begeleider NAH een professionele inschatting maakt van het realiteitsgehalte van de wensen van de cliënt en de werkelijke behoeften van de cliënt kan achterhalen. Om te kunnen bepalen of aan de wensen of behoeften kan worden voldaan, moet de begeleider ook een inschatting van de risico’s kunnen maken. Als niet aan de wens van de cliënt kan worden voldaan, moet de begeleider dit aan de cliënt duidelijk kunnen maken en hem zo nodig kunnen ondersteunen in de teleurstelling.


De begeleider NAH moet bij het begeleiden van mensen met NAH ook rekening houden met de normen en waarden van de (directe) omgeving zoals partner en gezin, en met hun nieuwe positie en de rouwverwerking na het hersenletsel van de getroffene. De begeleider moet kunnen omgaan met conflicterende opvattingen over de begeleiding van de cliënt, en met eventuele spanningen tussen de cliënt en het sociale netwerk.


De begeleider NAH moet zich bewust zijn van de invloed die haar eigen normen en waarden hebben op haar reactie op het gedrag van de mensen met NAH, in het bijzonder wanneer dit gedrag indruist tegen de eigen normen (bijvoorbeeld bij agressie, seksueel ontremd gedrag, verschil van opvattingen over netheid of eetgewoontes).
Daarvoor is het nodig dat de begeleider NAH het gedrag van de persoon met NAH begrijpt en kan inschatten in hoeverre het te herleiden is tot het hersenletsel. De begeleider staat daarbij voor de taak om het gedrag te beïnvloeden zonder de eigenwaarde van de cliënt aan te tasten en de eigen waarden en normen te projecteren.


2 Het leven vóór versus het leven na hersenletsel (nieuw in vergelijking met het Beroepscompetentieprofiel ABC)
Bij mensen met niet aangeboren hersenletsel is sprake van een breuk in de levenslijn: de cliënt heeft al een leven doorgemaakt vóór de hersenbeschadiging, met een eigen leefstijl en waarden en normen. De begeleider moet bereid en in staat zijn om zich hierin te verdiepen, waarbij de beleving van de cliënt én zijn omgeving een cruciale rol spelen. Dit is nodig om de huidige leefstijl en het gedrag van de cliënt te kunnen interpreteren, een realistische inschatting te maken van diens mogelijkheden en de ondersteuningsbehoefte af te stemmen op de cliënt.


3 Begeleiden versus overnemen van taken en verantwoordelijkheden (vgl. kernopgave 3 uit het Beroepscompetentieprofiel ABC)
De begeleider NAH staat telkens voor de opgave om een afweging te maken ten aanzien van wat de juiste begeleidingsstijl is bij de desbetreffende cliënt in de desbetreffende situatie.
Daarbij gaat het om afwegingen met betrekking tot:

  • Het begeleiden van een cliënt bij het uitvoeren van taken tegenover het overnemen van taken en verantwoordelijkheden.
  • Vrijheid geven versus sturend optreden.
  • Pro-actief begeleiden (begeleiden om problemen voor te zijn) versus re-actief begeleiden (begeleiden op het moment dat zich een probleem voordoet)

 

Om te bepalen welke variant zij kiest, dient ze goed door te vragen en te observeren wat de mogelijkheden en draagkracht van de cliënt zijn op een bepaald moment. Tevens bekijkt ze in hoeverre de cliënt in staat is, en er belang bij heeft om van fouten te leren, om op die manier het zelfbeeld bij te kunnen stellen, of de zelfstandigheid te vergroten, of het gevoel van autonomie te versterken.

4 Betrokkenheid versus distantie (vgl. kernopgave 4 uit Beroepscompetentieprofiel ABC)
Om cliënten te kunnen bereiken en adequaat te kunnen ondersteunen is betrokkenheid noodzakelijk voor het opbouwen van een goede vertrouwens- en werkrelatie.

De begeleider NAH dient daartoe de cliënt empathisch en respectvol tegemoet te treden, ook wanneer deze cliënt gedrag vertoont dat niet strookt met de normen en waarden van de begeleider. Tegelijkertijd moet de begeleider professionele distantie in acht nemen, bijvoorbeeld door niet te veel of te heftig in emoties te schieten. Bij het werken met mensen met NAH kan dat moeilijk zijn, omdat hun leefstijl en leefsituatie vóór het hersenletsel in het algemeen vergelijkbaar was met die van de begeleider zelf. Dat maakt dat de begeleider zich vaak sterk identificeert met mensen met NAH: “ik had het ook kunnen zijn”.

Kennis en competenties

De begeleider NAH moet beschikken over basiskennis van:

  • de werking van het brein;
  • oorzaken en vormen van hersenletsel;
  • de gevolgen van hersenletsel (neurologisch, cognitief, psychologisch etc., alsmede de interactie tussen diverse functiestoornissen) en de betekenis daarvan voor het functioneren van de cliënt met NAH en voor het sociale netwerk;
  • de invloed van persoons- en omgevingsfactoren op het functioneren en het gedrag van de cliënt met NAH;
  • ontwikkelingspsychologie zodat de begeleider kan inschatten in welke fasen het
    hersenletsel is ontstaan;
  • rouwverwerkingsprocessen bij de cliënt in combinatie met beperkingen als gevolg van hersenletsel, en rouwverwerking bij het sociale netwerk.

Lees ook onze pagina's over de verschillende beroepen die werken met mensen met hersenletsel.
Lees  onze online boekje hoe om te gaan met mensen met overprikkeling.

 

Download hier het gehele document met meer tekst dan we hier konden plaatsen

Competentieprofiel Werken Met NAH
PDF – 327,8 KB

Info competentieprofiel

Op initiatief en met middelen van de Stichting Arbeidsmarkt Gehandicaptenzorg (STAG) is voor een competentieprofiel NAH is een werkgroep in het leven geroepen die verantwoordelijk is voor de inhoud van het bijgestelde competentieprofiel. Het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) zorgde voor de inhoudelijke en
procesmatige ondersteuning.